Saka Mese Maluku

Saka Mese Maluku

The South Moluccan Movement

Tegen de achtergrond van een groeiende chaos in hele land kiest het Indonesische Volkscongres vandaag een nieuwe president. Die chaos is niet slechts een erfenis van het Soeharto-bewind, meent Tristam Pascal Moeliono….

Tristam Pascal Moeliono 20 oktober 1999, 0:00

NA HET uitroepen van de onafhankelijkheid bleek de opbouw van Indonesië een zware opgave. Was het wel mogelijk zovele volken en zovele geloofsovertuigingen te verenigen in naam van de nationale eenheid? En nu, meer dan vijftig jaar na de onafhankelijkheid, is die taak zeker niet minder zwaar getuige de vele incidenten die ons dagelijks opschrikken, zoals het in brand steken van kerken, etnische oorlogen in Kalimantan en Ambon en de broederoorlog in Aceh. De oorzaak is dat de leus van eenheid in verscheidenheid, ons nog altijd biologeert.

Maar al te gemakkelijk vergeten wij dat mooie woorden over eenheid en eenwording en over 350 jaar koloniale overheersing, de verschillen niet kunnen wegpoetsen. Ook het belang van de nationale ontwikkeling, waarvoor de regering zich zo heeft ingezet, heeft dat saamhorigheidsgevoel niet tot stand kunnen brengen. De regio voelt zich door het centrum (Jakarta) uitgebuit en het centrum begrijpt niet waarom de strijd voor volk en staat door de regio niet wordt gewaardeerd.

In ons land heerst een complete chaos en de oorzaak is een beleid dat die naam niet verdient. We zijn rijk aan grondstoffen en hebben geen tekort aan mensen, zelfs niet aan goed opgeleide mensen. Waarom zijn wij dan nu bankroet en leiden die fel begeerde eenheid en eenwording tot tweespalt, woede en wraak?

Het concept van het Indonesische volk als eenheid is een illusie. Wij hebben geen nationaal gevoel. We hebben zelfs geen gemeenschappelijke waarden die ons kunnen verenigen. We hebben geprobeerd de edele waarden van de pancasila te verbreiden. Maar helaas, deze waarden zijn failliet en kunnen de ideologische tegenstellingen in het politieke spel niet opheffen.

Volgens velen markeert het gezamenlijk ondervonden lijden tijdens de Nederlandse bezetting van 350 jaar het begin van ons gevoel van eenheid. Maar is dat wel voldoende? Als wij eerlijk naar de geschiedenis kijken, is het dan niet zo dat de Nederlanders zoveel succes hadden omdat de broedervolken (de inheemsen) elkaar voortdurend hebben verraden? En daarna gaven wij de Nederlanders maar de schuld omdat zij een verdeel-en-heers politiek zouden hebben gevoerd.

Het is interessant te bedenken dat er vóór de komst van de Nederlanders en Portugezen al grote rivaliteit en vijandschap bestond tussen de etnische groeperingen. Dit betekent ook dat iedere groep die koloniale bezetting op een andere wijze heeft ervaren en nederlaag en overwinning op een andere wijze interpreteert.

Wat betekent de Nederlandse bezetting voor het volk van Aceh dat erop kan bogen de Nederlanders tot 1904 te hebben bevochten? Wat betekent de bezetting voor Ambon, voor Irian of de Badui? Werd die bezetting in Java en Madoera wel op dezelfde manier ervaren als in de Buitengewesten?

Wanneer wij terugkijken, moeten wij toegeven dat de geschiedenis van het volk van Indonesië het verhaal is van het echec van een cultuur. We hebben ons onafhankelijk weten te maken, dat wel. En dat gebeurde niet uitsluitend met de wapens maar ook – en vooral – aan de onderhandelingstafel.

Maar daarvóór bestond alleen Nederlands-Indië, een verzameling kleine koninkrijkjes die deels waren onderworpen en deels vrijwillig een overeenkomst hadden gesloten met de Nederlanders.

Na onze onafhankelijkheid hebben wij getracht de fictie van eenheid, van één volk, één taal en één vaderland te verwezenlijken. De eed van trouw van de jeugd (1928) was het begin, de leuze van de verscheidenheid (die tegelijk een eenheid vormt), het startkapitaal. President Soekarno heeft zijn uiterste best gedaan om de mentaliteit van de inlander te veranderen, die zo snel betoverd werd door alles wat uit het Westen kwam. Dit zelfrespect baseerde hij op het creëren van vijanden, overal.

Op een andere manier probeerde president Soeharto hetzelfde. Zijn sleutelwoorden waren economische ontwikkeling, industrialisatie en modernisering. Maar het is moeilijk zelfrespect te bewaren als je tot over je oren in de buitenlandse schulden zit, die zo groot zijn dat onze nakomelingen tot in het tiende geslacht ze nog niet zullen kunnen aflossen.

We hebben geprobeerd uit het niets een nationale cultuur op te bouwen. Die cultuur is een samenraapsel van de hoogtepunten van regionale culturen. De verscheidenheid werd opgeofferd aan de wil tot eenwording, aan de wens het buitenland te laten zien dat wij een superieure Oosterse beschaving bezitten. We hielden ons bezig met de ideologie en het beginsel van de eenheid en zagen daarbij het ervaringsfeit over het hoofd dat cultuur geen verzameling is van voorwerpen die men naar believen kan uitzoeken.

Pas nu weten wij hoe broos de droom van de Indonesische nationaliteit is geweest. Het volk van Aceh, Oost-Timor en Irian Jaya – en wie weet welk volk nog meer – voelt zich geen deel van de verzameling der volken die tezamen de Indonesische eenheid vormen; en misschien gebeurt dat ook wel nooit. Deze in een hoek gedreven volken voelen zich bezet door de Javanen. De op Java gecentraliseerde macht en het daar gepraktiseerde eenheidsstreven hebben alleen maar tot regionale onvrede geleid.

Maar wanneer de geschiedenis ons niet aan een gezamenlijke identiteit en cultuur kan helpen, wanneer wij géén (of nog geen) Indonesisch volk zijn, wat zijn wij dan? Welke identiteit kunnen wij ons dan aanmeten? Misschien helpt het die identiteit elders te zoeken. Ik ben een Sundanees, een Batakker, kan ik zeggen, of ik kan de naam gebruiken van een van die vele andere volken of rassen in Indonesië. Ieder volk heeft wel iets om trots op te zijn.

Zelfs burgers van oorspronkelijk Chinese afkomst, of ze nu ‘cina’ of ’tionghoa’ heten, hebben dat. Ook zij kennen trouwens weer hun verscheidenheid: ik ben een ‘keh’, geen ‘ho-kian’, zeggen ze. Maar – als wij werkelijk eerlijk zijn – kennen wij die oorspronkelijke Sundanese, of Javaanse of andere traditionele cultuur dan nog wel?

Het concept van het samen één volk vormen, het concept van het ene en ondeelbare volk van Indonesië, heeft het regionale bewustzijn aan de oppervlakte zeker aangetast. Tegelijkertijd is het in staat gebleken ons gevoel voor traditie ook in meer algemene zin aan te tasten en heeft het een a-historische generatie doen opgroeien die niet meer weet wie haar voorouders zijn.

Wanneer wij dan proberen terug te halen wat verdwenen is, tasten wij in het niets. We praten over de verheven oosterse cultuur en over de superieure oosterse waarden. Soms spreken wij zelfs over het belang van de instandhouding van de regionale cultuur ter wille van het toerisme. Wij ontvangen hoge buitenlandse gasten tegenover wie wij ons op die culturen beroemen als op een kostbare collectie die is opgeborgen in de musea (die wij nooit bezoeken).

Maar intussen zijn wij van onze achtergrond vervreemd en worden wij door de westerse cultuur betoverd. Zonder eigen identiteit staan wij bloot aan de aantrekkingskracht van de westerse wereld. Dus bootsen wij die na en accepteren zonder reserve alles wat ons wordt aangeboden.

Ons onderwijs is een duidelijk bewijs van onze bewondering voor het Westen met zijn wetenschappelijke vooruitgang en technologie. Onze handboeken staan vol met verwijzingen naar westerse auteurs en denkers. Toch hebben wij voldoende eigen denkers en filosofen die als hun gelijken kunnen worden beschouwd.

De bewondering slaat nogal eens om in woede: we komen in opstand tegen datgene waarin we ons de mindere voelen. Verzet door ontkenning is het gevolg. De westerse cultuur is slecht, punt. En we dragen historische bewijzen aan over de glorietijden van Majapahit, Sriwijaya of andere luisterrijke perioden van ‘oosterse’ beschavingen. We mogen dan behoefte hebben aan technische vooruitgang en andere prettige zaken uit het ‘Westen’, ‘westers’ worden willen we zeker niet.

Maar hebben we wel een alternatief? Dan richten we ons maar op de godsdienst, het geloof in de door God geopenbaarde waarheid. Een godsdienst die onvoorwaardelijke overgave vraagt in ruil voor zekerheid, redding uit de verwarring, rechteloosheid en vervreemding. Identiteit die men ontleent aan de godsdienst is een van de meest extreme en effectieve manieren om zich te onderscheiden.

In het samen zijn met de gemeente, in de beleving van een ‘wij’-gevoel, wij tegenover de anderen smaken wij weer de zekerheid van een duidelijke identiteit. Nu hebben wij weer een zinvol verleden. Temeer omdat iedere godsdienst wel een glorietijd heeft om aan terug te denken, terwijl de idealen van die godsdienst het ook in de toekomst waard zijn om voor te vechten, al vallen er doden bij.

Zo kunnen wij dan weer trots zijn op onszelf, als godsdienstig volk. De naam van God dragen we overal uit, waarheen wij ook gaan. Boven onze wetten en rechterlijke uitspraken staat de aanhef ‘Dengan Rahmat Tuhan Yang Maha Esa’ (geïnspireerd door de genade van de ene en waarachtige God), maar de substantie die door die formules wordt gedekt is een blamage voor de gerechtigheid. Het aantal nieuwe kerken en gebedshuizen (van alle godsdiensten) is in Indonesië overigens verbazingwekkend te noemen.

Iedere vrijdag of zondag kunnen we de mensen daar in de rij zien staan om hun godsdienstige plichten te vervullen. Zal de corruptie daarmee stoppen, de rechteloosheid verdwijnen? Hoe gedroegen wij ons, ‘het volk van Indonesië’, in mei 1997, bij de bijzondere zitting van de Volksraad in 1997-’98, en wat is onze houding nu bij al die domhouderij in het onderwijs, de tijdschriften en kranten? Misschien mogen we trots zijn op onze godsdienst maar op prestaties van enig praktisch belang kunnen we ons niet beroepen.

God eren we, maar tot echte menselijkheid zijn we niet in staat. Daarom is die godsdienstige identiteit van ons vals. Godsdienst belooft ons de waarheid te leren kennen, maar ons slechte gedrag wordt niet ongedaan gemaakt door voor het buitenland bedoeld vertoon van vroomheid.

Indonesië verkeert in een identiteitscrisis. We weten niet wie we zijn en hoe we zin moeten geven aan ons leven. Daarom nemen we extreme standpunten in. Traditionele waarden en normen die niet in overeenstemming zijn met de religieuze normen, wijzen we af. We wijzen het Westen af dat wij van arrogantie beschuldigen. Maar wat we dan moeten kiezen, weten we niet.

Godsdienst stelt zekerheden in het vooruitzicht en geeft ons daarmee een vals gevoel van veiligheid. We zijn druk in de weer met rituelen en formaliteiten en ieder die het niet met ons eens is, vallen we aan. Dit alles als consequentie van uiterste rechteloosheid en vervreemding. Het wordt tijd dat we de moed opbrengen in de spiegel kijken en die vervolgens niet aan stukken te slaan..

Wat moet er van ons worden? Bron: https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/indonesie-een-land-maar-geen-natie~be40aa93/